Gaia Maya

Vanaf het begin van mijn reis was ik geïntrigeerd en op zoek naar de cacao ceremonie van  de maya’s. Niet enkel omdat het cacao molecuul maar een kleine afwijking vertoont met die van xtc, maar natuurlijk ook om saaie historische leerzame redenen 😉 (hoi mam!)

Het eerste weekend had ik al verwacht dit op het spiri-wiri festival te gaan doen, wat echter op het laatste moment verplaatst werd, en ik sowieso met z’n tweehonderd dollar wat te duur vond, dus had ik het cacao idee tot op zekere hoogte, mede afgeleid door de mexicaanse keuken, alweer een beetje losgelaten . . . maar blijkbaar niet tot op de hoogte van het Atitlan meer, dat hoog tussen de vulkanen van Guatemala ligt.

In mijn hostel zag ik ineens een flyer hangen van Maalaa Rosalie die twee keer in deze week dat ik er zat, tussen tien en half één ‘s middags, een ceremonie hostte: ‘To free yourself in motion, and explore the elements within cacao.’

Aangezien dit de één na laatste dag van mijn reis was, en de laatste in dit spirituele mekka, waar ik nog nergens aan geparticipeerd had, besloot ik de open stoute sandalen maar eens aan te trekken en een tuk tuk de berg op te nemen richting casa Gaia Maya. Die kende de tuk tuk driver wel, en noemde Rosalie zelfs zijn amiga.

Vanaf de stoffige weg klopte ik aan bij een houten poort, waarna ik binnentrad in een rustieke binnenplaats, belegd met kort groen gras, rondom een hele oude mickey mouse castus, zo aan de dikke geleefde stam te zien. Dit alles met ruim uitzicht over het meer en op de vulkanen.

Ik was een van de eersten. Ik stelde me voor aan een aziatisch meisje uit canada, een jongen uit canada en aan Malaa Rosalie. Direct achter de poort zat een ander aziatisch meisje, waarschijnlijk ook uit Canada, met een grote pan voor zich, en wat indiase kristalletjes, die ze meegenomen had uit Bali, en die diende om op je voorhoofd te plakken om je derde oog te openen. Ze grapte dat ik waarschijnlijk zoiets had van ‘geef mij die cacao nou maar’, maar ik koos een donker paarse die zij vervolgens op mijn voorhoofd plakte, want hoe skeptisch dan ook, als we hier toch zijn, dan doen we natuurlijk gewoon mee.

Langzaam begonnen er meer mensen binnen te druppelen, waarvan sommigen, aan de lange huggen te zien, elkaar al eerder hadden gezien. Anderen leken net zo nieuw als mij, en waren er dus ook waarschijnlijk voor het eerst. Ik hoorde iemand zeggen dat ze zo uit keek naar het dansen in de zon en dat ze niet kon wachten om met haar blote voeten het gras te betreden. Ik zelf schrrok me op dat moment dood. Ik zag geen speakermuur, geen legernetten en al helemaal geen piratenvlaggen, dus hoe kan er dan gedanst worden, vraagt een gezonde europeaanse gast zich dan af.

Ik was hier heen gekomen met het beeld in mijn hoofd dat ik inderdaad alleen even twee kopjes cacao drank weg zou klokken, waar overigens nog een hoop andere kruiden zoals gember en cardemom bij zaten, maar schrok nu nogmaals van de woorden van rosalie:  dansen in de zon, alsmede van de cirkel die we eerst zouden gaan vormen om de cacao te blessen. Je weet zelf.

Na het eerste kopje begon mijn hoofd te tintelen, en begonnen mijn armharen op mijn kippevel rechtop te staan. Voor het tweede kopje waarschuwde ze voor wat hart geklop, waarop ik zei dat ik wel wat vreemde substanties gewend was, en daar wellicht niet heel snel van zou schrikken.

We gingen in een circel staan om de cacao te blessen, om ons voor te stellen, en om allemaal even een paar woorden te zeggen. Ik deed dat eerste met daarbij de medeling dat ik wel een beetje ‘scared of the dancing’ was, want als je derde oog al opengezet is, kan je maar beter ook open kaart spelen.

Daarna begon de muziek, gelukkig met een trip hop beat, maar nog steeds een stuk zoeter en lievelijker dan de duistere muziek waar ik normaal gesproken naar luister en op waggel. Iedereen, zo’n vijftien mensen in totaal, begon nu op het grasveld te bewegen met sierlijke, swingende, of relelekste bewegingen. Het was de bedoeling om de bewegingen automatisch te laten ontstaan en om ze niet te forceren. Ik voelde me helemaal niet naar bewegen, maar was, zo net aan het begin, juist ver buiten mijn comfort zone aan het standbeelden.

Ik besloot dan maar om de yoga rek en strek oefeningen te gaan doen die we altijd bij kun-tao deden, om niet als een zoutzak langs de kant te hoeven blijven zitten spacen op m’n cacao.

Na een tijdje gebeurde er iets waardoor ik op stond en langzaam met mijn ogen dicht begon te bewegen. Eerst nog voorzichtig, totdat ik uiteindelijk alle ballast, behalve mijn broek, afgegooid had en met mijn ogen dicht een aantal uren in de zon, op mijn eigen manier heb staan dansen, en me compleet vrij voelde om te doen en te laten wat de muziek bij me triggerde. Ik kende dit gevoel enkel van voor de speakers in de zon met LSD op teknival, waar ik ook een volmaakte samensmelting met de muziek en mijn omgeving vormde, en ik geloof zelfs dat er op een gegeven moment een traan van geluk over mijn wangen stroomden. Het was een vrolijke, blije en extatische bedoeling.

Nadat we dit een aantal uren hadden gedaan, en ik nog één van de laatst bewegenden op het dansgras was, werden we uitgenodigd om in een circel op het gras te gaan liggen voor wat meditatieve oefeningen begeleid door de canadese jongen, die ons liet focussen op het water dat alom om ons heen en in ons aanwezig is. Water was dan ook het thema van deze tweede sessie van deze week. De eerste was vuur geweest.

Op het verzoek om nogmaals wat te delen bedankte ik iedereen dat ze mijn comfort zone hadden willen worden, wat bij iedereen een ‘ ááááh’ opwekte, en waarbij ik van een oudere man de complimenten op mijn bewegingen kreeg.
‘ Yeah, I got jiggy with it, ey?!! ‘, besloot ik, aangezien er ook genoeg gelachen en gegrapt werd.

Hierna werd er, begeleid door Rosalie met een gitaar, in een handvastgehouden circel gezongen en voelde ik me een échte hippie. Was ik natuurlijk altijd al, maar dan wel een stoere, vond ik zelf. Facebookuitwisselend en evenzo lang huggend als de mensen aan het begin nam ik weer afscheid van iedereen, om via de stoffige weg weer naar San Marcos terug te keren.

Dit alles kwam precies op het juiste moment. Zoals het universum wel vaker flikt.

Na zoveel jaren al mijn boosheid in duistere muziek te hebben gestopt, waarbij elk nummer enkel in eenzaamheid en zelfkwellig tot stand was gekomen, vond ik, al voor mijn vertrek, dat ik wel klaar was voor meer ‘vierende muziek’, waarbij ik zelf tijdens het creëen ook plezier zou kunnen beleven.

Niet op de minste plaats omdat je op een gegeven moment alles ook wel gezegd hebt, maar zéker na het donkere slepende proces van mijn laatste nummer, dat ik express af had wilde hebben voordat ik wegging, dat gaat over alles wat er mis is in de wereld en de maatschappij, en welke ik heb proberen te schrijven vanuit het gevoel van de hopeloosheid daarin, die Ronnie Doove, een mattie waar ik mee opgegroeid ben, wel eens gevoeld zou kunnen hebben en die zich uiteindelijk, iets meer dan een jaar hiervoor, had opgehangen . . .

. . . en zoals alles altijd maar één keer de uitlaadklep uit kan, was ik er nu ook wel even klaar mee. Het nummer eindigde dan ook met de woorden: ‘ een beetje liefde is wat ik vraag . . .  ‘ een woord dat nu pas voor het eerst opduikt in mijn muziek, maar wat in wezen altijd al het thema geweest is, voor de mensen die tussen de regels door kunnen luisteren.

De avond voor de cacao sessie had ik zelfs bedacht, dat nu dit hoofdstuk dan echt af lijkt te zijn, en mijn gratis soundcloud overigens inmiddels ook toevallig vol is, ik wil gaan proberen al deze teksten en muziek in boekvorm met USB stick erin verwerkt uit te gaan brengen, om nu zelf aan een nieuw hoofdstuk te kunnen gaan beginnen, dat ook mijzelf geluk zou kunnen brengen.
‘ Turn yourself to the bright side’, gesproken met een lichte meditatieve ademhaling . . . . al heb ik nu nog geen idee in welke vorm dit zal zijn en of dit alleen met de pen of ook weer met geluid erbij zal gaan komen . . . . aangezien slechts geschreven woorden ook muziek bevatten . . .

La Frontera Guatemala y beyond

Ik beslooot het nu eens op de mexicaanse manier te gaan doen. Tranquillostyle en je niet te druk hoeven maken om de exacte tijden. Ik had bij het restaurant in Puerto Angel van de vorige dag een snorkeltour met de turtles geboekt en zou daar de zondag om één uur zijn. Zo’n kwartiertje met de taxi vanaf Zipolite, dus om twaalf uur uitchecken, nog wat seafood eten op het strandterras van het hostel, en om kwart voor één de taxi in stappen.

Geen taxi te krijgen natuurlijk, dus zo stond ik, om tien voor half twee, lekker gestresst op het kruispunt mexicaans tranquilo te zijn. I care too much, blijkbaar. Ik had de tour al betaald, en zou aansluitend direct voor twaalf uren lang de bus in gaan richting de grens met Guatemala.

Uiteindelijk vond ik toch nog een taxi, waar ik heel snel in moest stappen, omdat deze in dit dorp eigenlijk helemaal niemand mee mocht nemen, en waarna ik in noodterreinvaart naar mijn restaurant werd gebracht. Daar stond men al op me te wachten en kon ik, nadat ik m’n tassen in de keuken had gedumpt, direct instappen bij iemand die me naar het volgende strandje reed, waarvandaan de boot zou vertrekken.

Vandaaruit ging ik met een volledig mexicaanse groep, bestaande uit wat jonge stoerdere stelletjes, waar ik niet al te veel connectie mee had, snorkelen, en schildpadden en dolfijnen lastig vallen met camera’s en bootgeronk. Dat viel allemaal een beetje tegen na het koraal van Mahahual, maar zo heb ik toch nog even lekker in het wat rustigere zwemwater kunnen liggen.

Bij terugkeer, natuurlijk op z’n mexicaans te laat, moest ik, bij het in gebreke blijven van mijn lift terug, even flink doorlopen naar het restaurant, wat gelukkig niet alleen via de lange autoweg buiten om kon, maar ook soepel binnendoor over de rotsen in de baai. Ik had echter geen tijd meer over voor een maaltijd bij de enthousiaste chef , maar alleen nog om mijn zwembroek snel om te wisselen voor een langere broek, om vervolgens direct de taxi in te springen naar de ijskoude airco bus van achtienhonderdvijftig. De komende vierentwintig uur zou er niets aan dit tempo veranderen, enkel de vele onverwachte manieren van transport.

Eenmaal aangekomen bij het busstation in Pochutla had ik nog net even de tijd om op de hoek snel een tayuda te eten, en het bereidingspoces te volgen, waarna ik voor twaalf uurtjes lang de donkere bus in verdween naar Tapachula, de grensstad met Guatemala.

Eenmaal om zes uur ‘s morgens daar aangekomen moest ik hoognodig poepen, omkleden, en mijn tanden poetsen, maar voordat ik het wist zat ik alweer in een taxi-privada naar de grens een smalltalk praatje te houden met de chauffeur. Eenmaal op weg ben ik nu eenmaal niet meer te stoppen . . . en dan heb je het ook allemaal maar gelijk gehad.

Bij de grens werd ik voordat ik het wist alweer direct in een kleine motortaxi geduwd, die me over de daadwerkelijke grens zou rijden. Dat lukte echter maar tot de helft, doordat ik een kwartiertje moest wachten totdat de wacht van het uitstempelkantoortje gewisseld was en ik de vijfhonderd pesos uitgangsbelasting kon betalen.

Lopend kwam ik zo de grens over struinen, alwaar in de verwarring, bij het uitblijven van een Guatemalteekse grenspoort, een gast de stempel in mijn paspoort wilde zien en er direct mee vandoor ging richting het immigratiekantoortje, om mij Guatemala binnen te laten stempelen.
‘ He works for immigration ‘, zei zijn mattie, waar ik niks van geloofde, omdat hij er gewoon uitzag als dé standaard hosselaar, die je overal tegenkomt als je ergens uitstapt. Ik moest verderop maar even wachten, zei hij, wat Evert zich natuurlijk niet één keer laat zeggen, dus liep ik direct mee, trok het paspoort weer uit zijn husselende handen, en nam zo het heft weer in mijn eigen.

Ik schudde zo nog een stuk of zooi van dit soort gasten af, aangezien ik ook geen quetzals hoefde te wisselen, because we come prepared, en stapte vervolgens soepel een collectivo in naar San Marcos: het eerste de beste plaatsje na de grens. Niet te verwarren, maar toch zelf onderweg nog even verschrikt doen, met San Marcos de Laguna, wat mijn eindoel zou zijn, en waarvan ik eigenlijk niet verwacht had dat diezelfde dag nog te gaan halen.

Ik dacht dat deze eerste collectivo me direct helemaal naar San Marcos zou brengen, zoals de tweede-busman naar me had geroepen, maar werd er vervolgens ergens op een straathoek weer uitgegooid, waarna een volgende tweede-busman, letterlijk met mijn grote tas in zijn nek, een chickenbus op rende, om die daar bovenop vast te binden, waarna ik wel móest rennen om ook die bus weer in te gaan, om niet zonder mijn bagage op die straathoek achter te blijven. Midden Amerikanen zijn dus niet alleen heel tranquillo over de tijd, maar rennen zich ook nog constant de tering om zo laat te komen.

Chickenbussen zien er fantastisch uit, maar zitten voor deze, nog niet eens zo hele grote europeaan, waardeloos. Het zijn oude gezellige bussen, met een grote lange neus en vrolijke muziek, vol met gekleurde tekeningen en teksten, met het hele spectrum aan in de zon schitterende metallic kleuren. Bovenop wordt alle grote bagage vastgebonden waaraan, net als aan het aantal mensen, geen limiet lijkt te zitten.

Na de volledig opgepropte chickenbus stapte ik in San Marcos uit om even te pinnen en wat taco’s te schuiven, om direct weer op tijd te zijn voor de volgende aansluitende chickenbus naar San Marcos de Laguna, zo’n honderdtwintig kilometer aan haarspeltbochten om de vulkanen heen verder. Naast me kwam een guatemalteekse vrouw zitten, die me direct wat pelpinda’s aanbood en een gesprekje met me aanknoopte. Van alles wat ze daarna ging smikkelen, wat opvallend vaak was, bood ze steeds even wat aan mij aan. Superlief.

Weer dacht ik dat ik nu al in mijn bus naar mijn eindbestemming zat, maar halverwege werd ik er, op een kruispunt, in de middle of nowhere, met enkel een klein winkeltje, een pollo rapido en een man met krukken, uitgegooid, om weer op de volgende chickenbus te wachten. Ik kreeg de indruk dat iedereen steeds precies wist waar ik heen moest. Alsof de tweede-busmannen, die elke bus in dienst had om de bagage op en neer te rennen en te zorgen dat het geld in het spreekwoordelijke laatje kwam, allemaal constant met elkaar aan het eppen waren over mij en mijn eindbestemming.

De man met de krukken riep dat mijn volgende bus pas over een half uurtje zou komen, dus bestelde ik snel even een combo menuutje bij de rapido, en kocht ik het enige flesje bier dat bij het winkeltje, waarschijnlijk al heel lang, in de koeling stond. Met open mond keken moeder en zoontje daar toe hoe ik die ontkroonkurkte met de achterkant van een mes. Gekke gringo.

De man met de krukken liep langs, keek verlekkerd naar mijn kipje en mijn biertje, en maakte daar ook de bijpassende gebaren bij, toen halverwege mijn maaltijd ineens mijn bus er alweer was. Waarschijnlijk had hij óm het half uur gezegd, en niet óver een half uur, en zo moest ik dus toch ineens wéér rennen om bij mijn tas, die inmiddels alweer op het volgende dak gebonden werd, in de bus te kunnen springen. Ik klokte en kluifde nog wel even gauw mijn biertje en mijn kipje weg, en zag vervolgens vanaf de bus, in mijn ooghoeken, de man met de krukken het universele ‘Hè, shit.’ gebaar maken toen hij snel naar mijn ‘no leftovers’ liep.

Pas toen besefte ik dat dit fastfoodje voor mij, voor hem een waar koningsmaal geweest zou zijn, en reed ik, met de spijt in de acheruitkijkspiegel, alweer door naar mijn volgende onverwachte overstap. Dat is toch wel het nadeel van de rush waarmee je van bus naar bus gegooid wordt, terwijl je zelf bij goth niet weet wat er allemaal gebeurd. Je krijgt niet echt de tijd om je omgeving te lezen en je kan ook niet meer even terug om het één en ander te corrigeren. Wat had ik graag gewild dat ik een kipje en het halve biertje had laten staan, om deze manke man blij te kunnen maken . . .

Inmiddels zat ik echter alweer mijn knieën bont en blauw te schokken tegen het koude staal van de te kleine zittingen van de laatste chickenbus de berg af, alvorens in de laatste motortaxi van deze zessentwintig uur durende trip te stappen, naar mijn ultieme, helaas al volgeboekte bestemming: Hostal del lago. Te voet kwam ik echter alweer gauw uit bij hostal Paco real, alwaar ik, in verband met verwarring over de prijs, het wennen aan weer de Guatemalteekse valuta en mijn inmiddels oververmoeidheid, een veel te groot en veel te duur huisje van hout betrok, met een persoonlijke veranda, waarna ik, toen eenmaal de grote spin uit de badkamer verwijderd was, heerlijk mijn slaap in heb liggen halen, terwijl ik droomde van drukke reizen met boten, gezellige mensen en chaotische situaties.

Zipolite

Ik weet hoe het is om in een vreemd donker land te zijn.
Ik ben een bleekscheet met een gekleurd hart, maar niemand die dat hier ziet.
Niemand die me verstaat, de blanke, rijke, witte piet.
Ik mis mijn vriendjes die me snappen, maar voel nu alleen die pijn . . . ‘

Ik had net dit gedicht geschreven, terwijl ik zat te eten in de straat achter de donkere ‘boulevard’, tegenover een standje met bedreadlockte mexicanen, die armbandjes verkochten. De mensen waar ik in nederland mee om ga, zien er ongeveer ook zo uit, en snappen dat, hoewel ik er zelf vrij doorsnee uitzie, ik net zo open minded ben als hen. Dat zit van binnen, en niet van buiten.

De dag ervoor werd ik, aan de reggea bar, toen ik gezellig mee wilde proosten, lachend ‘chico’ genoemd en voelde ik me even die blanke bleekscheet, die met alleen zijn zwemshorts aan en een vreemde taal, weinig identiteit toont, of misschien hooguit die van een amerikaanse smeris, met mijn goedkope lees-zonnebril, op sterkte, van de hema.
Ik dacht:
‘ Ik ben godverdomme één van jullie! Ik maakte in de jaren tachtig, toen jullie waarschijnlijk nog in de luiers liepen, al dikke ragamuffin. ‘, maar leg dat maar eens uit in je zwembroek, zonder jezelf belachelijk te maken. Ik liet het maar voor wat het was, zoiets levert op z’n minst een eenzaam gedicht op, zodra het duister valt.

De volgende middag had ik gezien dat er speakers naast de reggeabar opgebouwd werden, die er nogal dubsoundsystemmerig uit zagen, dus dacht ik na het avondeten, kom, laat ik mezelf nog eens het voordeel van hun twijfel geven, en eens even lekker voor de speakers gaan staan. Dit bleek echter weer eens heel anders te lopen dan gepland.

Ik wist inmiddels, ook al was tachtig procent gewoon aangekleed, dat ik me op een nudistenvriendelijk strand bevond, en had daar zo mijn eigen gedachtes over, maar was er verder prima o.k mee. Ook al heb ik dan zelf niet de behoefte, en vind ik het niet altijd even fijn om naar te kijken, zeker omdat het vaak oudere mannen betreft die ineens met de benen wijd moeten gaan liggen of met de handen in de zij in de branding moeten gaan staan, snap ik dat anderen die behoefte wel kunnen hebben en dat het schaamte idee eigenlijk juist uiterst eigenaardig is.

Dat gezegd hebbende, vind ik het zelf juist wel prettig om bepaalde dingen voor bepaalde gelegenheden te bewaren, en vind een meid met wat kleren aan vaak juist opwindender dan helemaal zonder, maar goed, het gaat bij nudisme dan ook juist niét om die opwinding, maar om het vrijheidsgevoel van de praktiserende . . . dus tot zover klopte alles nog wel gewoon.

Ik liep het donkere stuk naar het strand, en hoorde al wat bassen, waarbij ik me in gedachte al lekker met een biertje aan een basbox zag hangen. Eenmaal om de hoek zag ik een flinke mensenmassa op het strand staan, voor een podium met swingende muziek en een gast met een microfoon en een fles mezcal. Vijfennegentig procent van het publiek was aangekleed en ongeveer vijf procent was naakt, waarvan het overgrote gedeelte man.

Naast de aangeklede man met de microfoon stond een jong topless grietje met slechts een klein bikinibroekje aan. Ze was verlegen en onzeker, dat zag je meteen. Ze werd door het dronken schurende publiek aangespoord om ook dat laatste kleine broekje uit te trekken, om zo de fles mezcal, die de man met de microfoon in zijn andere hand hield, te kunnen bemachtigen. Je zag haar twijfel en ongemak . . . het publiek spoorde aan . . . joelend . . . de man met de fles en de mic deed luidkeels mee . . . maar ze durfde niet . . . verslagen droop ze vervolgens af, onder luid boe geroep van het publiek . . . hierna kwam een oudere uitgezakte naakte chick het podium op, die zei dat het allemaal om respect ging, en bemachtigde zo de fles mezcal.

Ineens zag ik op een doek achter het podium staan, dat dit hét nudisten festival van tweeduizendzeventien was en besloot ik er terplekke helemaal niks meer van te snappen, me nog eenzamer te voelen, en de aankoop van mijn biertje uit te stellen tot de volgende dag, om dan maar, vanaf mijn eigen balkon, lekker naar mijn eigen sterren in de donkere lucht te gaan zitten staren . . . daar waar normaal de zon schijnt.

Op de terugweg op het strand zag ik hetzelfde topless meisje weer staan, die nu streng werd toegesproken door een vrouw die op haar leek, maar zeker twee keer zo oud was. . . . daar was een hoop spaans bij, maar ik wist precies wat daar gezegd werd.

Ik snapte nu ineens ook alles weer, het gaat hier, in ieder geval op dit festival, dus helemaal niet om de ervaring van de praktiserende, maar gewoon om de aloude, alomvertegenwoordigde, menselijke lust van de dronken massa. Ik was ineens niet eenzaam meer . . . maar gewoon weer alleen . . . met m’n vertrouwde sterren.

Ok, ok, de volgende dag, liep ik langs een groot aanplakbiljet, waarop het programma van het driedaagse nudistenfest van tweeduizendzeventien afgebeeld stond. Wat googlewerk later leerde ik dat de nudistenfederatie van Zipolite een globale trekpleister voor naaktlopenden wilde maken, no pun intended, dus waren alle nudisten uit heel Mexico en beyond dit weekend deze kant opgekomen, om onder mijn raam op het zuiden, vrolijk te gaan rondparaderen. Het jaarlijkse teknival voor nudisten dus, zeg maar. Ach, het is weer eens wat anders. Al moet je wel af en toe op het terras even gaan verzitten om niet tijdens je seafood de hele tijd op een chorizo te hoeven kijken.

Een raam op het zuiden is verder overigens wel ideaal, want zo hoef je, zowel voor de zonsondergang, als de zonsopgang, niet de deur uit. Om baantjes te gaan trekken ook niet trouwens, want zwemmen is hier levensgevaarlijk, wat misschien ook de reden kan zijn dat deze idyllische, tropische, bont en blauwe baai aan de nudistjes is geofferd en niet aan de projectontwikkelaars. Je kan hier maar zo’n twintig meter de kant uit, waarna je er alweer uitgefloten of ingezogen wordt. Met een surfplank kun je wel een paar metertjes verder, zodat je midden in de sterke tunnelgolven terecht komt.

Na een tijdje in het water te hebben gestaan, waarbij je alleen maar bezig bent met jezelf overeind houden, en je bij terugkering van de golf het zand onder je voeten vandaan voelt zuigen, voel je nog een tijd lang de naweëen ervan. Na al een half uur terug te zijn op mijn kamer, volgde mijn beenspieren nog steeds het geluid van de inkomende en terugtrekkende golven van buiten. . . een erg vreemde gewaarwording . . . oud hollandse zeebenen, in Zuid Mexico. Nou ja, historisch gezien nog niet eens zo heel gek, waarschijnlijk.

De drie dubbel drukke zaterdag werd het me allemaal wel een beetje teveel, en sommige restaurantjes blijkbaar ook, waar ik op een gegeven moment wat naakte mannen geweigerd zag worden totdat ze wat aangetrokken hadden. Er bleef verder ook weinig over om nog naar te kunnen kijken. Overal waar ik keek bungelde of hing wel wat en als het wel de moeite was om naar te kijken, kon ik ook maar beter niet te lang kijken. Zelfs de zonsondergang fotograferen deed me als een voyeur voelen.

ik was dan toch ook wel blij dat ik heel even weg moest naar de aangeklede wereld in Pochutla, zo’n tien kilometer verderop, om een busticket voor de zondagnacht naar Tapachulo te gaan halen. Heen met de collectivo voor de ervaring en terug met de wat snellere persoonlijke taxi, omdat het eigenlijk mijn plan was geweest om niets te hoeven en niet te ver van het strand en de hangmat te gaan. Halverwege de terugweg besloot ik echter om toch nog even te stoppen bij Punta Angel, één van de andere tropische stranden hier, als ik het woord tropisch te vaak gebruik mag daar overheen gelezen worden, om op aanraden van de ‘biggie smals’ taxichauffeur de plaatselijke tayuda’s te gaan proeven en natuurlijk ook om aldaar even die tropische duik te nemen en in de tropische hangmat weer tropisch uit te buiken.

Dat leek allemaal in één te kunnen bij dit aangerade restaurant met terras aan de rustige baai, waar direct een man enthousiast op me af kwam lopen met de vraag of ik wilde eten. Ik heb nog nooit iemand zo trots, enthousiast, alsmede welgemeend zijn eten zien presenteren. Tayuda’s had hij niet, wat later meer een grote snack bleek, dus ging ik weer voor de Camarones Diabla, die hier een compleet nieuwe dimensie kregen. Twee keer kwam hij vragen of ik het wel echt zo pittig wilde als ik zei, waarna hij met een mooi groot ovaal opgemaakt bord aan kwam, waarmee hij spontaan voor de baai ging poseren voor een foto. Hij rende direct weer weg en kwam trots terug met iets dat ik nog nooit had gezien, zo zei hij ook zelf. Limoen gekruist met mandarijn om over je net uit de baai getrokken seafood heen te druppelen.

Ik besloot daar dol fijn om nog een turtlesnorkeltour te boeken voor de volgende zondag, wanneer ik om twaalf uur uit mijn hostel geschopt zou worden, zodat ik daar nog een keertje nudistfree zou kunnen eten en zo voldaan en al de bus naar Tapachulo in kon rollen.

Pochutla / Zipolite

Un CoLegTyfoKotsje a Pochutla

Zes uur op, om nog even het ochtendhostelmeisje van half zeven te zien, om uiteraard alleen even de sleutels te geven en de borg terug te krijgen, om er vervolgens direct vandoor te gaan, aangezien het natuurlijk wel travellen blijft, dus er zal ook wel gewerkt moeten worden. Om kwart over zeven ging mijn ‘collectivo coche’ naar het tweede paradijsje deze trip, en wel Pochutla, om daarvandaan direct door, naar het nabijgelegen ‘bum beach’: Zipolite, af te zakken. Nog maar zo’n kleine tien kilometer.

De Eclips Collectivo van Oaxaca naar Pochutla ging er daarentegen wél zes uur over doen, dus vandaar mijn vroege opgesta. Ik had wel ruime vertrekkeuze, maar wilde niet weer ‘s nachts om vier uur ergens aankomen, aangezien ik daar, gelijk een echte bum met rugzak, op het strand pas mijn accomodatie wilde uitzoeken.

We vertrokken ietsje later, maar dit keer niet omdat dit nu eenmaal mexico is, maar omdat twee duitsers, die net uit de club kwamen, nog even koffie moesten halen, wat ik dus eigenlijk ook gewoon nog even had moeten doen. Ze hadden, voor die tijd, veel te drukke verhalen, zoals ik zelf vroegâh ook altijd ‘s morgens in de trein na een feestje had, over Pochutla, zijn eigen huis in Mexico zo’n drie uur vóór Pochutla, en de eerste dance valley met één of andere bekende doorsnee deejay.

Na de koffie vielen ze gelukkig allebei in slaap, dat deden wij hollanders vroeger heel anders, waarna de locale duitser naast me in zijn bekertje begon te kotsen. Ik besloot achterin op de ruime achterbank te gaan zitten, aangezien we nog de enige passagiers waren en ik natuurlijk liever niet onder de kots wilde komen te zitten. Dat eerste duurde echter niet lang, want bij de eerste stop stapte er massaal een complete Zapoteekse famillie in, die dus ook die totaal onverstaanbare maar bijster interresante taal spraken, en wij nu ook veranderden in zo’n opgepropt busje, waar nog een hele verdieping aan spullen bovenop gebonden zit. Je kent ze wel.

Ik zat inmiddels zonder beenruimte naast oma opgepropt, om vervolgens de slechte weg, door de haarspeldbochten, aan te snijden. Geen probleem voor deze verwende westerling die door de leidse drie oktober feesten en vele roadtrips wel wat gewend is, maar de Zapoteekse baby begon in de eerste bocht al te kotsen. Vol over de gene heen die nu op mijn oude plek met lekker veel beenruimte zat. Hij nam het allemaal lachend op, maar zoiets werkt natuurlijk aanstekelijk. Oma begon nu ook, gelukkig voorzichtig achter haar sjaal, te kotsen, en binnen de kotste keren deed iedereen gezellig mee, totdat we na zes uren en meerdere verschoningsstops bij onze bestemming aankwamen. Mijn leed bleef gelukkig bespaard tot de hitte, de weinige beenruimte, en het feit dat ik nu geen trek had in de zak habanero-chili-chips, die ik voor de gelegenheid had meegenomen. Luxeproblemen zou Maike zeggen, om deze vervolgens bij haar gelijknamige lijstje te schrijven.

Ik betrok bij een, gezellig uitziende, mexicaanse familie, een iets duurdere kamer met zeezicht, recht op dat strand, waarvan ik al wist dat het grotendeels naakt was, en waarvan iedereen onderweg zei dat het voornamelijk drugs was. Dat eerste bleef echter niet beperkt tot die eerste naakte bejaarde die op z’n knieëen een zandkasteel zat te bouwen, maar van het tweede was, buiten een tentje met irritante rasta’s en een ‘Hostel Peyote’, niks van te zien. Alles was dus weer eens precies het omgekeerde van het vertrouwde Nederland.

Tijd dus voor een welverdiende en relekste hangmatvakantie van het oh zo vermoeiende travellen, met levensgevaarlijke tunnel golven en rode waarschuwingsvlaggen . . . over en uit . . .

Oaxaca

Oh, hakka

Na een nachtje krioelen op mijn gelukkig dubbele busstoelen, waarbij ik me elke keer als ik wakker werd alleen maar kon af vragen waarom een nachtbus stoelen heeft in plaats van bedden, kwam ik weer eens veel te vroeg aan op het busstation van Oaxaca. Vijf uur ‘s nacht welteverstaan. Ik had bij mijn reservering, bij hostal Luz de Luna, ‘acht uur incheck’ opgegeven, dus besloot op het busstation nog maar even een sterke koffie met een echte mexicaanse cheesecake te consumeren, totdat het een enigzins atheïstische tijd zou worden om in te checken. Zonder deuren is zo’n busterminal ijskoud, kan ik je vertellen . . . zelfs in deze tropische oorden. Overdag een comfortabele negenentwintig, maar ‘s nachts maar een schamele negen graden hollandse celcius.

Om kwart over zes stond ik rillend aan mijn hostel te bellen, totdat ik zag dat er een briefje op geplakt zat, met de mededeling dat er vóór half zeven geen receptie was. Met ‘Villa Allejandra-gate’ nog in mijn achterhoofd, besloot ik dus maar een bescheiden houding aan te nemen. Exact om half zes kwam er een leuk klein mexicaans dametje de straat in lopen, die me met een glimlach binnenliet en me op fluistertoon alles uitlegde wat ik diende te weten over mijn nieuw te betrekken hostel. Alsof ze zag dat ik moe was, wees ze me naar de hangmat in de open binnenplaats, alwaar ze me een warme deken toereikte, zodat zij haar dingetjes van de dag kon gaan doen, en ik mijn nacht kon gaan afmaken. Kijk, zo kan het dus ook. Hostel Luz de Luna in Oaxaca: Onthoud die naam!

Bij wakkerkomst bleek ik tussen de jonge hippies terecht gekomen te zijn die, zoals van hen verwacht wordt, met een gitaar en een lege watercontainer als trommel, nummers van The doors zaten te spelen. Er hing direct ook een ‘ons sfeer’, waardoor iedereen die naar buiten, of even weg liep, ook even zei wat hij of zij ging doen. Net als thuis.

Waar Mexico-stad een soort Rotterdam zou zijn, is Oaxaca een beetje als Leiden. Laagbouw, een klein centrum, maar toch lekker verdwalen. Dat heb ik de eerste dag dan ook onbezorgd langs de vele streetfoodtentjes gedaan.

De tweede dag wilde ik toch nog even een archeologische site aan doen, waaruit je bij elke mexicaanse plaats ruim kleuze lijkt te hebben. De bekende site: ‘Alban’, heb ik om populariteitsredenen links laten liggen, om rechts er tegenover naar het, nog maar net ontdekte, en nog maar half uitgegraven, Atzompa te gaan.

Na een uurtje, op twee verkeerde plekken, tevergeefs, op de bus naar het tweedeklas busstation te hebben gewacht, nam ik een taxi om het, achteraf bekeken makkelijk loopbare stukje via de markt, naar de collectivo taxi’s af te leggen. Daar stapte ik in bij een oude taxi chauffeur, die mij pesoonlijk wel even voor vijftig pesos naar Atzompa zou rijden. Een hele relekste man, die het langzaamste spaanse dialect tot nu toe sprak, en die verwonderd naar boven wees toen hij erachter kwam dat ik geen vrouw had ‘ Aja? ‘, er automatisch vanuit gaande dat je dan wel weduwnaar moet zijn, op mijn middelbare leeftijd.

Aangekomen in Atzompa bleek dat hij niet had begrepen dat ik naar de ruïnes wilde, die twee keer zo ver weg lagen, en niet naar de locale markt, waar we nu waren aangekomen. Voor nog eens 50 pesos liet ik me daar toch nog maar even heen rijden, zodat de rekening al gauw tegen de vier euro aan kwam. Het mag ook wel wat kosten vind ik.

Bij de ruïnes begreep ik waarom het vervoer zo slecht geregeld was. Enkel bij een klein wachtpoortje stond één man om mijn naam te noteren, waarna ik in mijn uppie de twaalf honderd jaar oude stad kon betreden. Ter plekke waren alleen zo’n vijf mensen bezig met uitgraven, en één man op een heuvel, om alles een beetje in de gaten te houden en om mij af en toe de looproutes te gebaren als ik verkeerd liep. Eindelijk mijn momentje zónder touristen, mét een schitterend uitzicht over de vallei, met links aan de overkant, in de verte, de Alban site . . . dus toch nog gezien voor noppes. Zo keken de maya’s dus ook ooit lekker de hele vallei over naar de overburen, om tevens te zien wat er allemaal wel niet aan kwam waaien door die diepe vallei.

De terugweg ging nóg minder soepel dan de heen. Aangezien er verder niemand op de site was, waren er dus ook geen taxi’s om deze luie westerling even bij het oude vertrouwde hostel af te gaan zetten, dus besloot deze maar weer eens te gaan lopen. ‘ Kinze minutos ‘, zei de wachtmeneer . . . en bij het uitgraaf-labje, nog een kwartiertje verderop, sprak een dame met een steen en een kwastje, wederom van ‘ kinze minutos. ‘

Alles is hier dus maar een kwartiertje lopen, dus zo kwam ik na een uurtje of twee in een heel klein dorpje uit, alwaar ik, in verband met ultieme dorst, in een superklein supermarktje, de locale coca cola maar eens ben gaan proeven. Zo kom je nog eens op plaatsen waar je anders nooit zo komen, en waar de mensen zo ook nog eens wat hebben om na te kunnen staren. Ik stapte vervolgens voor de deur in een collectieve taxi, met nog drie mensen op de achterbank, en liet me voor tien pesos weer terug naar Oaxaca rijden om me, na een goede maaltijd van cactus en tortilla, wederom voldaan in de hangmat te laten zakken, om eindelijk de naam van het hostel te snappen. Luz de Luna: Licht van de maan, welke inmiddels al voorzichtig de binnenplaats binnen drong.

Mexico City

MadZiekoCity

Ik kwam, in het donker, terwijl ik ontdekte dat ik de hele dag al met mijn t-shirt binnenstebuiten liep, aanvliegen bij de grootste stad ter wereld. Mexico-City. Overal waar ik buiten keek zag ik duizelingwekkend veel lichtjes en bedrijvigheid. Het vliegtuig boog af naar links en doorging een paar harde turbulente luchtverzakkingen. Alsof we hier, hoog boven in de lucht, de energie van de stad al konden voelen.

lk kocht, zoals in de reisgids aangeraden werd, binnen bij de bagageband alvast mijn taxi ticket naar mijn hostel. Na lang op mijn maps gekeken te hebben reed de, nu al verdwaalde, chauffeur, met mijn telefoon nog in z’n handen, het drukke verkeer in. Als je eenmaal op de doorgaande ader zit is het wel te doen, maar iedereen moet zich er eerst even één voor één tussendoor weten te schieten. Deze stad is dus niet alleen groot, maar elke vierkante meter lijkt hier ook benut te worden. Zeer efficïent dus allemaal.

Ik ging op voor mijn ‘Big-city Dorm-C Diploma’, in het best ge-rate hostel op hostelworld: Hostel suites DF. Binnen vijf minuten was ik daar vrienden met een kroatische graffiti schrijver uit Miami, waarma ik, met mijn lege maag, de stad betrad. Ik maakte direct weer rechtsomkeerd om me, tegen mijn zin in, weer om te kleden, toen de kou langs mijn shirtje en mijn korte broek schuurde, om vervolgens via mijn open sandalen weer te verdwijnen. Ik bleek de enige in ‘beachwear’ en werd dan ook stand te pede door de eerste de beste voorbijganger lachend aangekeken. Een beetje dat gevoel dat je normaal helemaal op het einde op schiphol hebt pas.

Terwijl ik het immense vierbaans kruispunt overstak, voelde ik me ineens héél erg klein. Het kruispunt was groter dan het museumplein in Amsterdam en daarop hadden ze de maat van de gebouwen er omheen blijkbaar ook afgestemd. Ik wist eigenlijk ook helemaal niet goed of ik me nu wel in een veilig stuk van de stad bevond en waar ik nu wel of niet moest komen om deze tijd, en wist tevens niet of ik nu wel of niet mijn camera mee had moeten nemen. Als je een stad nog niet in het licht gezien hebt, is het allemaal maar moeilijk te beoordelen.

Ik besloot mijn wandeling aan het einde van mijn ongemakkelijke diagonale gang over het kruispuntplein af te sluiten met een maaltijd bij de grote locale fastfood-tent aldaar. Dit zijn overal ter wereld een soort neutrale zones, zoals een ambassade dat ook is, en wie weet kwam het ook wel gewoon door mijn lege maag, dat ik me niet op m’n gemak voelde.

Het gevoel ging echter door het eten niet weg, dus liep ik maar weer tussen de doorlopend zwaaiende zwaailichten, de van vier kanten aanstromende dikke rijen auto’s, de overhangende megalomane gebouwen en de schimmige voorbijgangers, terug naar mijn hostel. Onrustig mezelf afvragend wat me bezielde, liet ik mezelf in een dito slaap sukkelen.

Ik droomde dat ik weer naar buiten liep en ineens op een soort stadswand terecht gekomen was. Ik gleed uit en viel richting de afgrond. Ik kon me nog maar net vastpakken aan een stompe uitstulping, waaraan ik me ternauwernood weer op het bouwwerk hees. Het was overduidelijk dat ik daar niet thuishoorde. Ik was een makkelijke prooi, die weg van de vertrouwde kudde was geraakt, dat was voor iedereen te zien. Er kwamen direct wat mensen op me afgesneld, om alles wat ik bij me had afhandig te maken. Paniekerig zette ik het op een lopen, terug naar mijn hostel, waar ik nog maar net op tijd aan kwam en de deur tussen ons dicht trok, waarna ik mezelf wederom in een onrustige slaap liet zakken.

Later toen ik weer wakker werd begreep ik het ineens. Zo rond mijn veertiende ben ik op mijn eerste uitstapje naar Amsterdam geslagen en vervolgens beroofd van mijn kleine cameraatje, mijn spuitbusjes en mijn zakgeld, waarna ik door een groep van zeker twintig grote gasten, allemaal rond de twintig en ouder, zeker anderhalf uur, onder begreiging van een mes en tai kwando, ondergronds vastgehouden ben. Uiteindelijk werden we door een deur geleid, waarbij ik dacht dat dat dan al het einde van mijn prille leven was, maar waardoor we uitkwamen op een helsverlicht perron van de Amsterdamse metro, en vanwaar we zonder geld of kaartje terug naar het kleine Leiden moesten reizen. Jaren daarna ben ik nog altijd bang geweest in grote steden, al laat je je als jongen niet kennen, totdat ik die angst rond mijn achttiende overwonnen dacht te hebben, en er alleen nog een overdreven oplettendheid was overgebleven, maar er is blijkbaar altijd wat van blijven sluimeren.

Het werd buiten alweer licht. Ik kon de dikke loeiende sirenes inmiddels ook weer waarderen . . . tijd om maar eens te gaan ontbijten en op steet-art jacht de stad te gaan verkennen. . .

Het is makkelijk verdwalen hier. Ook omdat maps niet helemaal kon peilen welke kant ik nou precies op liep, wat misschien te maken kon hebben met de hoogte van tweeëntwintighonderd meter, waarop Mexico stad zich bevind. Daarentegen, zelfs als je hier goed loopt verdwaal je nog steeds, zo groot is de stad. Gelukkig bleek echter hier ook gewoon de wet van de straat te gelden:
‘ Als je maar lang genoeg doorloopt, kom je vanzelf in de slechte buurt, met de beste street-art. ‘

Ik hoorde dat echter pas weer in het metro station, van een behulpzame local, dat het hier niet ‘particularly safe to walk around’ was. Ik was natuurlijk weer eens precies de verkeerde kant opgelopen en was in Guerrero terecht gekomen. Inderdaad de gevaarlijke buurt waar men op doelt als men het over gevaarlijke buurten in Mexico stad heeft, even buiten de sloppen om gesproken. Ik zelf vond het er eigenlijk wel plezierig, de tijd dat ik daar rondgelopen had, om vanuit de hondenuitlaatstrook, aangezien de busbaan te gevaarlijk leek, de immense muurschilderingen op de digitale plaat te kunnen slingeren. Woongebouwen van vier verdiepingen, top to bottom bespoten, waarvan ééntje van een man met een grote steen in zijn handen, met daarop een datum gegraveerd: 19 september, 1985, de dag van de grote aardbeving, die in deze wijk de meeste impact had gehad en een hoop slachtoffers had geëist. Trauma-drawing.

Mijn techniek om er op reis altijd uit te zien alsof je weet waar je heen gaat werkt hier dus blijkbaar niet, anders had deze local me nooit aangesproken, terwijl ik hier zo voor de grote subway-stelsel-kaart stond.
‘ Where do you want to go? ‘
‘ Well, I’m trying to figure out where I am now, and also where I want to go. ‘
‘ Ah, that’s good! A blank! ‘
Hij maakte me wat wegwijs in het ingewikkelde stelsel van metrolijnen, waarna ik me heel wat gemakkelijker door de stad kon gaan verplaatsen, want je loopt je hier anders de blubber. Je koopt voor een paar duppies een kaartje, waarmee je eenmaal binnen de poortjes heel mexico stad door kan crossen, totdat je de poortjes weer verlaat.

De veilige wijk echter, die hij me aanraadde, vond ik te saai, dus ben ik maar naar de grootste markt van Midden- en Zuid Amerika gegaan, die me vanuit het koude Nederland getipt was. Dat heb ik geweten ook. Gelijk uit de poortjes van de metro kwam ik tussen de smalle drukke gangetjes van de chaotische markt terecht, zonder dat ik ook maar de kans kreeg om naar buiten te kijken waar ik nu eigenlijk beland was. Een soort hoog catherijnen, maar dan oneindig groot en oneindig opéén gepakt. Een mierenhoop van roze kinderkleertjes, avocado’s, grote bakplaten, gaspitten, eettentjes, speelhalletjes, noten, pepers, taco’s, schoenen, vlees, vis, tippelende chica’s en smartphones . . .  en dat alles door elkaar heen, en aangelengd met vrolijke muziek, overstuurd aanprijzend repeterend geroep, en diverse indringende geuren, waarvan sommige er al heel lang moesten hebben gehangen . . .

Na een uurtje bukkend onder de laaghangende verkoopwaar doorgelopen te hebben, vroeg ik me af of er hier eigenlijk wel een buiten was, of dat ik in een parrallel mercado universum terecht gekomen was. Het eerste bleek gelukkig het geval. Echter kwam ik er toen ook achter dat ik de daadwerkelijke markt nog niet eens bereikt had. Het enige dat ze hier niet leken te hebben was een terrasje om even met een cervesa de kuiten te strekken . . . dat hebben dan ze weer alleen in de saaie buurt . . . en gringo’s, die waren hier ook niet . . . nou, ééntje dan.

Eenmaal weer in de ‘goede’ buurten, want je wilt wel alles gezien hebben, La Condesa en Roma, stonden er ‘gelukkig’ weer policias met uzzi’s en ander zwaar materieel voor de veiligheid voor de winkels, waar Chanel en aanverwanten openlijk verkocht werden. Waarom er hier nu wél beveiligd moest worden en op Mercado Merced niet, met zijn duizenden bezoekers, werd me niet helemaal duidelijk, maar ik geloof dat ik me als enige gringo op de grote markt veiliger voelde, dan tussen deze zwaarbewapende beveiligers en rijke touristen . . . er hoeft er maar één een slechte dag te hebben . . .

Mijn tweede stadsdag zat ik er goed in. Ik wist een beetje de verschillende wijken voor mijn verscheidene behoeftes te vinden, en liet me met de metro van hot naar her schieten. Koffie in de ene wijk, streetfood in de ander, met als grote doel: De chipotle peper. Zóveel musea die gratis open zijn op zondag, maar ik vind het het lekkerst om met een vaag doel de stad door te gaan, dan kom je op de gekste plekken. Stickers plakken en chipotle peper zoeken dus. Uiteindelijk vond ik hem toevallig in de vorm van een salsa, bij een taquilles gerecht, toen ik het maar opgegeven had, en gewoon ergens neergeploft was. Het is dus blijkbaar niet iets dat op de kaart staat, maar iets dat je er naast krijgt . . . toch wel weer de hele stad gezien.

‘s avonds toch maar eens een klein kroegje in gegaan, in de toch niet zo saaie La Condesa buurt, alwaar een heuse kok, met dito hoge muts, een speciale locale taco voor me klaar maakte, waar ik bij doorvraag een complete gefrituurde peper naast kreeg, om af en toe tijdens het eten een hapje van te nemen, omdat de salsa te slap was, aldus deze heet bepeperde gringo. Voldaan liep ik hierna tussen de zwaailichten, die de policia hier standaard aan heeft, door mijn eigen stad, terug naar de metro, om me weer veilig naar mijn hostel te zappen. Ik had hiermee voor de tweede dag op rij de dubbele gouden medaille van mijn stappenteller gewonnen. Drieeëntwintigduizend stappen per dag, wat zo’n zeventien kilomer vertegenwoordigd . . . en twee pakjes sigaretten door de smog, die door de hoogte en de ligging constant in de stad hangt en dat voel je in je luchtwegen . . .

De volgende morgen vroeg op, om de maandagmorgenspits in de metro mee te maken. Die viel nog best mee, op deze rustigste dag om Teotihuacan te bezoeken. De naam waar ik tot nu toe het trotst op ben dat ik hem kan spellen en uitspreken. Op eigen houtje dus. Ik had al een workout uit een travelblog gescreenshot op mijn telefoon, dus wist precies waar ik, zonder ontbijt, moest zijn voor mijn busticket, om er vóór de touristenbussen te arriveren. Metrostation Autobus Norte, en in de terminal helemaal naar links. Eazy peazy.

Eenmaal op de site liep ik direct helemaal door naar achter, om onderweg snel even alle, nu nog lege plaatjes, te kunnen schieten, om vervolgens nog een enigzins rustig meditatiemoment op de pyramide van de maan te hebben. Dat bleek nog best lastig te zijn. Niet om er te komen, maar wel om de schaarse, toch luid uitleggende, gidsen en touristen te negeren, maar dat ligt natuurlijk aan mij, dat snap ik ook wel. Tien jaar terug liep ik ook zo op de Maccu Piccu, en erger, maar nu kan ik niet meer begrijpen dat mensen zo lopen te joelen op zo’n plek, met selfiestiscks, en erger, waardoor de hele plek overstemd wordt en het alleen nog visueel te genieten valt,wat overigens ruim voldoende is, aangezien het een bizarre uitgestrekte plek is. De laan der doden. Beneden werden de bussen touristen inmiddels leeggelaten, dus ben ik de pyramide van de zon maar beklommen. Aangezien zo’n negentig procent de top toch niet bereikt, was dit nog de rustigste plek uiteindelijk. Grote kans dat de Azteken dit zelf ook om die reden zo gebouwd hebben.

Na mezelf voor de laatste keer met streetfood volgepropt te hebben, nam ik de metro terug naar mijn hostel. Dat wil zeggen: Bij de eerste halte heb ik eerst al filmend twee metro’s voorbij laten gaan. Die zaten zo vol dat, van de tweehonderd mensen op het perron, er maar twee per dichtschuivende deur bijgepropt konden worden. Na zes keer schuiven konden de deuren eindelijk dicht. Het was een wonder dat de laatst gepropten vrijwel alle ledematen nog hadden. Ik besloot de metro de andere kant op te nemen, dat is het voordeel van vakantie, en kwam zo met een grote gratis omweg, via iets rustigere metrostellen, weer compleet gaar en voldaan terug bij mijn hostel, om me op te maken voor de nachtbus naar Oaxaca: ‘Het echte Mexico’ (alsdus de mexicanen)

Tulum & Playa del Carmen

In Tulum heb ik mijn eerste dormbed geboekt deze trip. Ik had niet echt een goedkope kamer in een hostel weten te vinden en wilde na het gezellige Bambu Hostel niet weer in een anoniem hotel terecht komen. Ik besloot dus tóch om alsnóg een dorm-guy te worden. Wat met het oog op broedende plannen, om er eens wat langer vandoor te gaan, kwa budgetbeperking natuurlijk ook wel een vereiste is.

Ik zat nog steeds aan de paradijselijke kust, maar belandde, in het al donkere, Tulum, in een massa hostel, recht achter een lange straat, ver van het strand, met shops en restauranten voor- en gevuld met touristen. Dit was heel wat anders dan mijn paradijskamer, waarvanuit ik door de brede ramen, lui vanuit bed, tussen de palmbomen door, van de zonsopkomst uit de zee had kunnen genieten, maar goed . . . ik zei al dat er spijt in het spel zou komen.

Het was nu al woensdagavond en vrijdagmiddag was mijn vlucht naar Mexico stad  vanuit Cancun alweer. Ik besloot hier ook spijt van te hebben, en bedacht dat ik beter gelijk naar het kleinere Playa del Carmen door had kunnen reizen. Zo’n uurtje verderop, met dezelfde bus als waar ik al in zat.

Na mijn vegetarische burrito, in een goed restaurant, besloot ik de daad bij de gedachte te voegen, en direct een ticket naar-, en een hostel in, Playa del Carmen te boeken, voor de volgendxe ochtend. Ik sliep die nacht, ondanks de knetterharde live salsa band op de binnenplaats, lang leve de earplugs, prima, in mijn persoonlijke drie bedsdorm. Jeej, ik was nu een echte dorm-guy!

Het ontbijt in dit hostel was overigens zowel geweldig alsmede gezellig en aan een lange tafel. Je kon je eigen pancakes maken, en verder pakken wat je pakken kon. Alleen niet de beslagkom bij het handvat, zodat de beslagopening aan de onderkant al open gaat voordat de bakplaat bereikt is. Lachend werd het voor me schoongemaakt door een vrouw die bekende dat de eerste keer ook zo gedaan te hebben. Om negen uur zat ik vervolgens alweer in de bus, om zo vroeg mogelijk mijn stranddag in Playa del Carmen te kunnen beginnen.

Nog één keertje, omdat het toch een spoedbezoek was, had ik mezelf in het, voor playa begrippen, goedkope hotel Alejandra geboekt. Ik moest toch ook mijn spullen even netjes uitpluizen voor de vlucht en dan leek me een eigen kamer wel zo handig.

Om half elf stond ik daar voor de gesloten gate, waarachter ik door de tralies een man zag staan. De eigenaar van het hotel. Ik zei dat ik een reservering had, waarop hij antwoorde dat de inchecktijd pas om drie uur was, en dat hij ook om die tijd pas de reserveringen van booking.com door zou krijgen. Gelul natuurlijk in het digitale tijdperk, maar goed . . . voordeel van de twijfel.

Ik zei dat ik van de inchecktijd op de hoogte was, maar alleen even mijn grote tas wilde achterlaten, zodat ik mijn enige stranddagje hier kon gaan aftrappen. Dit is een vrij standaard procedure bij elk hotel of hostel waar ik inmiddels tijdens dit leven geweest ben, maar daar was hier helaas in het hele hotel geen ruimte voor, sprak hij tussen de tralies door. Ik moest écht wachten tot drie uur, waarop ik netjes zei dat ik dan genoodzaakt was om een ander hotel te zoeken, omdat ik moeilijk met mijn hele hebben en houden vijf uur lang op de straat kon gaan wachten. Dat was erg rude van me, waarop ik zei dat hij zelf toch echt niet al te gastvrij was begonnen. Ik vroeg vervolgens om de wificode om een ander hotel te gaan zoeken, en kreeg wederom nul op mijn request.

Voor de eerste keer deze vakantie was ik pissed. No way dat ik daar nog naar terug zou gaan . . . laat staan er te kunnen slapen . . . of het me nou geld zou gaan kosten of niet . . . ik wenste de man, ondanks alles op vriendelijke toon, een fijn leven toe, en nam de taxi terug naar het Ado station, voor de gratis wifi aldaar.

Hotel Alejandra in Playa del Carmen, onthoud die naam !

Achteraf gezien overigens een welkome wijziging in mijn plan omdat ik vervolgens, twee blokken verderop, een gezellig hangmatterig hostel binnenstruikelde, om daar mijn diploma voor de tweede dormnacht te behalen. Mijn ‘Mixed dorm-B’.

Superrelekste bedden, goed geventileerd, waar ik, ondanks de onbeperkte mojito contest op de binnenplaats, heerlijk heb geslapen.  Zo ook de Noord-Amerikaanse Denzel, die op zijn beurt weer door mij heen had geslapen, en dánkzij de onbeperkte mojito contest op de binnenplaats het begin van zijn werkdag gemist had.

Hostel ‘The Yak’ in Playa del Carmen, onthoud die naam !

Playa del Carmen zelf was overigens bijkans nog verschrikkelijker dan de touristenstraat in Tulum. Compleet overladen door europeanen en noord-amerikanen. Als Trump ooit écht zijn muur gaat bouwen ben ik bang dat er heel veel Noord-Amerikanen niet meer op vakantie kunnen, maar het hier wel lekker rustig wordt.

Toen ik eindelijk eenmaal achter de winkelstraat, tussen de resorts door, een weg naar het strand had gevonden, met daarop een tentje met een man met een tap, waar ik, door de hitte en gedoe, echt even naar snakte, werd me dit wederom geweigerd, omdat ik geen armbandje om had. Ik was tussen de resorts beland.

Aangezien ik mijn pissed momentje deze trip al had gehad, besloot ik om het op een lopen te zetten. In dit soort plaatsen geldt de gouden regel van de straat:
‘ Als je maar lang genoeg doorloopt, kom je vanzelf in de achterbuurt. ‘

Die is er gelukkig altijd wel, en zo werd ik, na een kilometer of zes, toch nog vrolijk verwelkomd door de bonte kleuren van de achterbuurtse street-art met, als zalm op de slagroomtaart, de gezellige glimlachende strandmensen van Punto Esmeralda. La playa publica.

Mijn dag was weer goed en zo had ik gelijk inspiratie voor de op de heenweg irriterende hosselaars op de drukke touristenstraat.
‘ What are you looking for, sir? ‘
‘ Street-art! ‘
Tegen de tijd dat ze doorhadden wat ik bedoelde, waren ze eerst nog even druk met het bedenken in welke winkel ik dat dan wel niet zou kunnen vinden, en was ik allang weer met de carribische zon op mijn bol vertrokken.

Ik besloot in het hostel dan maar een stapeltje stickers op te gaan halen en de boel daar ook een beetje op te gaan vrolijken. Zo heb elk nadeel toch ook weer zo z’n eigen doel.

Chetumal, Bacalar y Mahahual

Geentumal, Baklaar y Muhahual

Na een saai dagje in een, heksenketel geachte, maar door de zondagse familierust getroffen, kuststad doorgebracht te hebben, ben ik direct weer doorgereisd, via het eveneens te saai bevonden Bacalar, waarna ik uiteindelijk terecht ben gekomen in Mahahual . . . of mahahuahahuahuhaaal, zoals ik mijn busticket bestelde, wat in ieder geval een glimlach bij de verkoopster opleverde.

De enige hoogtepunten van Chetumal, waar het strand een halve meter rotsen bleek, waren de pittige camarones diabla van een dikke ober die stand te pede mijn ‘ Complimente ‘ op grappige wijze terug de keuken in riep, en een foto van mij na een dolletje met de echte verkoper, achter een worstenbroodjes stalletje met het viest vullende broodje ooit. Hierna heb ik ter compensatie zeker vierentwintig uren niet meer kunnen eten. Wat dus uiteindelijk achteraf helemaal geen hoogtepunt was, maar een regelrechte afterdinerdomper. Gelukkig heb ik de foto nog. Je had erbij moeten zijn . . of de foto geëpt hebben gekregen.

Muahuhal bleek een goede keuze te zijn geweest. Het laatste stukje paradijs op deze aarde en de eerste van mijn trip. Ik was deze dag op de bonnefooi gaan reizen, en zo ook een litouwse gast, die zowel in Chetumal (te stoned) in mijn hostel zat, alsmede in de bus van Bacalar naar Muhahuhal.

Hij klampte zich, in het kader van de vriendenbinding, bij aankomst, aan me vast, om samen een hostel te gaan zoeken, wat ik eigenlijk direct wel weer zat was, omdat ik inmiddels gewend ben om zelf een beetje rustig rond te kijken en zo mijn eigen afwegingen te maken, die meestal net even anders zijn, denk ik dan op zo’n moment. Ik heb hem daarom maar weer afgeschud, om uiteindelijk toch weer in hetzelfde hostel terecht komen . . .

Normaal zoek ik altijd wel hostels uit die gerund worden door locals, maar nu, bij gebrek aan veel meer keuzes, kwam ik terecht bij een hostel dat gerund werd door italianen. Ik betrok een kamer in Hostal Bambu, aan de zeekant, direct aan de kleine boulevard. Niet te missen door de wietlucht die er omheen hangt, waardoor je dus ook geen plattegrondje mee hoeft te nemen, voor als je je hostal kwijt bent. Superhandig bedacht.

De tip Mahahuhal had ik gekregen van de praatgrage zoon van Casssa Vlanca in Palenque. Dit scheen nog het laatste pure stukje oostkust van Mexico te zijn. Er zitten hier voornamelijk vissende mexicanen zonder grote resorts, omdat alles eens in de zoveel tijd door een orkaantje weggevaagd wordt en daarom niemand hier wil investeren.

Slechts twee keer per dag komt er een cruiseschip langs, waardoor het daar even overspoeld wordt door touristen, en je steeds aan de massage, snorkel en zilver hosselaars duidelijk moet maken dat je een local bent. Hierna veranderd alles weer in een chill paradijsje, waar iedereen lekker op z’n gemak z’n eigen dingetje doet. Zoals zwemmen met de vissen, wat ik vanuit een italiaans hostal vrij gewaagd van me zelf vond, maar waarvandaan ik toch weer terug kwam met onderwaterfoto’s van schildpadden, een baracuda en wuivend koraal.

In het hostel waande ik me in een mafia film, maar dat heb ik altijd nogal snel tussen de italianen, vanwege mijn maffiafilmverslaving. Zo heeft elke hippie toch ook weer zo z’n donkere kanten.

De gast achter de balie sprak, met luide schorre stem, een mix van italiaans en spaans, waarbij hij nog het meeste met zijn handen vertelde . . . maar dat schijnt normaal te zijn.

Mijn kamer kon zowel aan de raamzijde als aan de deurzijde niet op slot, maar met deze schorre mafiosi achter de balie, met uitzicht op mijn voordeur, vertrouwde ik het allemaal wel. Het is sowieso ook wel handig om niet steeds je sleutel bij je te hoeven hebben als je gaat zwemmen, wat ik ook hardop zei, waardoor ik direct grappig bevonden werd door Nina, de australische hulp, die daar al een tijdje aan het blijven hangen was, zoals wel meer mensen deden, zoals later bleek. Ik durfde hier af en toe bijna niet eens te laten vallen dat ik maar een schamele vijf weken op pad was.

Iedereen liep druk door elkaar heen te roepen en te gebaren, in dat mooiste taaltje dat ik ooit had gehoord. Het bleek over pasta te gaan . . . er moest pasta gemaakt worden, en een lijst van mensen die mee zouden eten. Nadat het voorgebaar en gepraat, na een uurtje of drie, voor mekaar bleek te zijn, kon vervolgens het gekook gaan beginnen. Pasta a la carbonara was het geworden, wat uiteindelijk gewoon gekookte spaghetti meh wah vlees bleek te zijn . . . rare jongens die italianen.

Wij zaten inmiddels, in plaats van op het strand,  in het paradijs, in het hostel, met de bong op tafel en notorious big uit de speakers, naar een schaakspelletje te staren van twee mensen die absoluut geen gezichtsverlies wilden leiden, en dat ook weer lachend, zelfspottend zeiden.

Vanuit mijn kamer had ik al een kraampje met verse coconuts gezien, en tevens een gast ernaast met een hakmes, zodat ik niet nóg een vinger op hoefde te offeren aan het eigen cocosnootslachtwerk. *(zie thailand tweeduizendnogwat)

Ik rende naar buiten en betaalde met vijfhonderd pesos, waar hij natuurlijk geen wisselgeld voor had, dus rende ik weer terug het hostel in om te wisselen, alwaar ik van de schorre italiaan te horen kreeg dat zij zelf ook gewoon cocosnoten hadden. Bij gebrek aan wisselgeld, en gezien het feit dat mijn cocosnoot beneden al klaar stond, kreeg ik vijftig pesos uit de kas, om later dan maar terug te geven. Toen ik  echter het sap op had en ik weer naar buiten wilde gaan om hem kapot te laten hakken, om het vruchtvlees eruit te knagen, werd ik tóch tegen gehouden . . .

‘ dat kunnen wij mafioso zelf wel ‘, zo verstond ik althans. Ik zag echter toch nog wat verborgen twijfel in z’n ogen, maar z’n broer die het normaal deed, was in geen velden of wegen te bekennen . . .  maar de cocosnoot moest hoe dan ook kapot . . . en wel direct.

Ik werd geadviseerd om een flink afstand te nemen, waarna de noot vlak voor de balie met een grote machete, op een blok hout, aan stukken werd gehakt . . . nou ja, onbehouden aan ongelijke stukken geslacht dus eigenlijk.

Later die avond werd er met z’n allen aan een grote tafel gegeten, waarbij, door een eveneens daar blijven hangen francaise, tribe called quest aangezet werd, en de don, een wat oudere man, het vlees kwam snijden. Dit ging iets subtieler dan zijn zoon even daarvoor, maar dat zie je in de films ook altijd, dus zover niks nieuws.

Ik stelde me zo voor dat hij uit italïe gevlucht was en met zijn verdiende geld dit hostel gekocht had, en zijn leipe zoons meegenomen had, zodat ze er alleen als mafiosi uit hoefden te zien, maar het niet daadwerkelijk hoefden te zijn.

Superrelekste lui, die mijn muzieksmaak ook wel konden waarderen, toen ik eenmaal los ging met mijn goed gevulde mp3 speler. Enkel toen ik aftrapte met wat gangstershit van psycho realm, kreeg ik wat rare gezichten. Het moet hier wel een beetje swingen blijkbaar, dus ben ik maar uitgeweken naar de goodie mob en wat vloeiende franse shit. Nepgangsters hier joh . . .

‘ . . . eenzaamheid, het slaat ineens toe . . . zelfs in het paradijs . . . overal waar ik deze middag bij ga zitten in mijn gezellige hostel praat iedereen spaans . . . en dan nog in een mengeling met italiaans . . . en eigenlijk kóm ik hier ook om de afzondering en de tranquillo te vinden om te schrijven . . . maar als ik hier dan ben, zou ik toch weer willen dat ik gewoon normaal was . . . of is dit het mezelf tegenkomen dat ik zo graag wilde . . . ik ken mezelf nu eigenlijk wel zo’n beetje . . .alleen dan nu met zon, strand, palmen, sterren, lekker eten, koraal, biertjes en tranquillo . . . en niemand om het mee te delen . . . en niemand die je geklaag zou snappen . . . ik moet hier weg ! ‘

Eenmaal terug van mijn donkere winderige etentje aan zee, was het in, en rond het hostel, weer een gezellige boel. Er bleek tóch weer gekookt te gaan worden vandaag, dus heb ik, ondanks dat ik net daarvoor al solitair gegeten had, me toch maar weer voor de gezelligheid voor het eten opgegeven. Iedereen uit de omliggende saaie hostels die maar een beetje easy going is komt naar ons toe . . . met biertjes enzo . . . en dan is het al gauw gezellig.

Ik raakte aan de praat met een jarige Mexicaanse uit de gelijknamige city. De grootste ter wereld. Zij vond het hier ook saai. Het had iets met de snelheid van de stad te maken, dus mijn lijfspreuk: ‘ Ik heb alle tijd, maar geen geduld. ‘, kon zij ook wel waarderen.

Ze zat in sneltreinvaart twee literflessen bier weg te werken, waarbij ze mij steeds bijschonk met de tekst ‘ I think you need more beer. ‘, waardoor ik zo’n beetje voor het eerst boven mijn voorgenomen twee á drie biertjes per keer uit kwam, en bijna dronken dreigde te worden. Tegen de tijd dat ze bijna van haar stoel viel, ze was niet zo groot, nam de duitser, waarmee ze op stap was, en die het volgens mij allemaal niet zo leuk vond, haar maar weer mee.

‘ADHD in paradise.’ Niet alle mexicanen zijn tranquillo dus . . . weer wat geleerd. Tijd om naar Mexico stad te gaan, dus . . .

Ik besloot voor de volgende en derde dag om vijf uur ‘s middags de bus naar het noordelijke Tulum te boeken, zodat ik hier toch in ieder geval nog een volle snorkel- en tranquillodag voor de boeg had . . . want spijt krijg je sowieso als je uit het paradijs vertrekt . . . maar je moet toch door . . .

. . . en spijt had ik . . . tot diep in de volgende dag en beyond . . . ook al had ik het kleine boulevardje al twintig keer op en neer gezien, en snakte ik naar wat streetfood en chaos . . . ik stapte toch met de pijn in m’n hart en de twijfel op het puntje van mijn tong de bus in.

De balie itaiaan die het beste engels sprak, zei dat hij wel eens depressief wakker werd, maar als dan iemand eerlijk zei dat er wat ontbrak op de rekening, zoals ik deed met het cocosnootverhaal, hij weer helemaal wist waarom hij het allemaal deed. Superlieve lui die mafiosi dus.

Calakmul loslaten en Chetumal

Calakmul, loslaten en Chetumal

Ik had me gek zitten klikken op mijn volgende bestemming, waarvan ik dacht die ook wel even op route mee te pakken: Calakmul. De Mayasite ten noorden van het rivaliserende Tikal, dat in verband met dichte jungle alleen via de andere kant te bereiken was. Mexico dus . . . en daar was ik toevallig, dus hoe moeilijk kon het zijn.

Om er te komen moest ik eerst naar Xpujil, een klein plaatsje langs de belangrijkste, doch gevaarlijke, weg door het zuiden. Niet vanwege de hobbels en bochten, maar door berovend volk, met name ‘s nachts. Aldaar moest ik een taxi zien te sjarteren, die me zestig kilometer de jungle in reed, waarna ik vervolgens bij het park uit zou komen. De taxi moest daar dan dus op me wachten voor de zestig kilometer weer terug.

Hetzelfde Ado-meisje, die mij eerder het ticket naar het verkeerde Xpujil had verkocht, had me verzekerd dat als ik nu een ticket naar Chetumal kocht, zo’n honderdveertig kilometer verderop, aan de kust, langs diezelfde weg, de chauffeur mij er wel uit zou laten bij Xpujil.

Echter bij het instappen bij de terminal bleek dit niet zo simpel te zijn als gezegd. De chauffeur weigerde in alle toonaarden. We zouden daar om drie uur ‘s nachts langs komen en het zou daar dan ‘muy peligroso’ zijn, zo zonder busterminal en zonder taxi’s. Hij wilde die verantwoordelijkheid niet nemen, aldus de beveiligingsmedewerker, die tevens als zijn tolk fungeerde. Alleen als ik hem extra zou betalen en mijn ticket aan hem zou geven, zodat ik daar officieel nooit geweest was, wilde hij er wel over nadenken. Uiteindelijk werd het zo’n gedoe met mensen om me heen dat ik maar eieren voor mijn Ado-geld gekozen heb en me door heb laten reizen naar het blauwe carribische zeewater van Chetumal.

Nog even heb ik zitten twijfelen om bij aankomst direct weer de honderdveertig kilometer terug te reizen, maar dat werd niet alleen een dure bedoeling, maar ook een late, aangezien bij aankomst bleek dat we door de tijdsbarriere heen gereden waren, en het dus ook nog eens een uurtje later was geworden dan daarvoor.

Ach, je kan ze ook niet allemaal hebben, dus besloot ik mijn, toch ook wel opkomende mayamoeheid, te compenseren met een weekje vakantie aan de Carribische kust . . . even lekker er tussen uit.

Mexico : Palenque

El frontera Mexicana

Om acht uur stond ik klaar voor mijn busje naar Mexico. Grenzen. Ik haat ze. Ik was ‘s morgens vroeg al ruw wakker geschrokken, direct mijn digitale infohouders zoekend, omdat ik vergeten was om in te checken. Het duurde zeker vijf lange minuten voordat ik doorhad dat ik helemaal niet ging vliegen, maar dus in dat kleine busje ging stappen, waar al wat duitsers, een francaise, een spanjaard en de chauffeur ingepropt zaten.

Ik klapte het gangpad stoeltje naar beneden en vleidde mezelf tegen het harde metaal onder de vergane bekleding. Dat laatste vind ik nooit erg, maar zeven uur mijn rug kapot schokken vind ik soms wat minder. Die ga ik vast nog wel eens nodig hebben.

Gelukkig bleek bij de grens dat we over zouden stappen in een mooier mexicaans busje aan de andere kant, met een echte mexicaanse chauffeur. De eerste mexicaan maakt toch altijd de meeste indruk . . . daarna wordt het normaal.

Lachend werden we door de guatemalteekse grenspost uitgestempeld, waarna we in het strakkere mexicaanse invoer regime terecht kwamen. Waarschijnlijk ga je na verloop van tijd toch op je buren lijken, en dan bedoel ik niet die aan deze kant.

Na de paspoortcontrole kwamen we aan bij het nieuw bedachte systeem van de mexicanen. Alle tassen moesten in de lengte op een rij op de grond gelegd worden, waarna de eerste hond, de fruithond, er aangelijnd langs kwam snuffelen. Als hij iets verdachts rook, ging hij even wat nader reukonderzoek doen, en als hij zeker van zijn zaak was, schraapte hij even met een pootje over de tas. Ook al weet ik dat ik niks illegaals bij me heb: ik wordt er toch altijd een beetje kriebelig van, dus was ik blij dat ik in ieder geval thuis mijn tassen goed uitgewassen had, zodat er geen fruitsporen meer achter waren gebleven.

Ik en mijn spaanse buurman werden er toch uit gepikt door de fruithond. Bij mij bleek het gelukkig de slecht gevulde maag van de hond zelf te zijn, dus kreeg ik mijn open zak kaas chipito’s weer lachend van de, toch wel aardige, grensbewachters weer terug. Mijn spaanse buurman was echter wel de sjaak. Hij had blijkbaar geprobeerd een grote citroen mee te smokkelen, welke hij dus nu mooi in kon leveren. Gelukkig kwam hij er met een waarschuwing vanaf.

Na afloop van het hele circus kregen we hetzelfde liedje iets verderop nogmaals, maar dan nu met de drugshond. Hier kwamen we gelukkig allemaal met vlag en wimpel doorheen, en konden we door naar het wat aangeharktere Mexico, met de karakteristieke gele strepen op de weg, waarlangs Noord-Amerikaanse criminelen altijd hun land ontsnappen, als daar de grond te heet onder de voeten wordt.

In Palenque had ik een veel te grote kamer geboekt bij hotel Casssa Vlanca, aangezien de hostels allemaal wat dodgy reviews hadden, waar opvallend veel kostbare spullen uit kamers verdwenen waren. Waarom je die dan, blijkbaar, open en bloot achter laat op je kamer  is me dan wel een raadsel, maar goed, het nodigt niet echt uit om mezelf er dan ook in te boeken.

Dit hotel werd gerund door een familie, met een dito sfeer, als ik de reviews mocht geloven, en dat vind ik zelf altijd wel prettig. En inderdaad: een zorgzame moeder, een engelssprekende informatiezoon, een hoestende oma en een zwembad in de binnenplaats. . . en ach, vierenveertig euro voor twee nachten is nog best te overkomen. ‘ Je reist maar één keer ‘, zeg ik altijd. Het bed was echter zó groot, dat ik aan de ene kant wel wifi had, en aan de andere kant niet, maar goed, we gaan niet zeuren.

Palenque is een leuk stadje waar ik al direct wat vaste plekken rondom het plein had gevonden. Eentje voor goede koffie, eentje voor cerveza, en eentje om te eten. Allemaal met uitzicht op langslopend locaal en intercontinentaal volk. Heb ik van mijn moeder geleerd: mensenkijken. Nou, je moet hier eens komen kijken, ma, wat hier langs loopt . . . of langs sjokt eigenlijk . . . en dat doe ik zelf ook al inmiddels, dus ik zit er goed in.

Iedereen mingelt hier lekker met elkaar, leurt met koopwaar, en niks is raar. Ik zag een man lopen met een lange balk, met kleine zakjes verkoopdingetjes eraan, en erachter kwam zijn zoontje, met een balk die drie keer zo klein was, met een derde aan zakjes eraan. Je moet klein beginnen, maar je gaat wel de zaak in.

Ik kwam hier natuurlijk voor de mayasite met de tombedeksel van Pacal en dat viel nog het meeste tegen van het hele stadje, waar ik verder eigenlijk niks van verwacht had. Story of my life. Deze site was helemaal netjes aangelegd, en deed met de selfiesticks een beetje eftelingeriaans aan. De tombe van Pacal, die onder de grote pyramide zit, was niet toegankelijk voor publiek, omdat de boel anders teveel aangetast wordt. Logisch wel . . .

Ze hadden daarom een mooie replica gemaakt, op ware grootte. Deze stond echter zo opgesteld dat je er niet bovenop kon kijken, wat toch wel essentieel is, als je rrn deksel bekijkt. Het deksel lag wel iets schuin omhoog, maar zelfs op je tenen kon je er net aan op kijken. Dit alles was nog eens omringt door dik glas, waar men allemaal grote tekeningen in had gegraveerd. Ik begreep het niet echt, maar kon ook geen verhaal gaan halen met mijn gebrekkige, op praktische zaken gerichte, spaanse vocabulair. Ik heb daarom maar een minireplica bij een kunstenaar op de binnenplaats gekocht en deze, terug in de stad, met een cerveza aan het plein, zitten bekijken . . . en inderdaad, Pacal bestuurde een ruimteschip, al zal niemand dat daar ter plekke ook zeggen, behalve de kunstenaars . . .’ wanna buy the astronaut ? ‘

Nu had ik mijn eerste traveldipje, wat aan de hardwerkende bevroren nederlanders natuurlijk nauwelijks uit te leggen valt. Ik had anderhalve week langs de ruïnes gerend en gehiked, waardoor ik nu lichamelijk en geestelijk doodmoe was ineens, en ik wilde nog zo veel.

Ik boekte bij Ado, zoals de lange afstands busmaatschappij hier heet, een verkeerd busticket voor de volgende avond, in plaats van de ochtend, naar het westen van Mexico, in plaats van het oosten, en kwam daar vervolgens aan de andere kant van de stad bij mijn hostel pas weer achter. Ik haastte me halsoverkop weer terug naar de Ado, alwaar ik met mijn spaanse handen en voeten, al uitgelachend wordend, duidelijk probeerde te maken dat ik naar Xpujil vlakbij Chetumal wilde en niet naar Xpujil in het noord westen.

Claro, dat was ook weer geregeld, maar zo had ik dus wel nog ineens een volle dag extra hier, omdat de bussen in Mexico, in tegenstelling tot die in Guatemala, ‘s nachts rijden. Ik besloot het dan eindelijk maar eens ‘easy te taken’ en die extra dag op mijn gemak een collectivo naar Roberto Barrio te nemen. De plaatselijke waterval voor de locals.

Ik verstopte veilig bij een boom mijn tas met mijn hele leven erin en nam onder aan de waterval mijn balou-meditatie houding aan. Een techniek die ik zelf bedacht heb, en waarbij je op je rug drijft, met de armen wijdt en de ogen dicht, en net zo goed kan mediteren als in dat rare houdinkje van de Buddha. Alles eefolueerd nou eenmaal door, dus waarom dit niet . . .

Naast mijn tas streek een man met twee dochters, nog wat gasten en een koelbox neer. Een van hen vroeg of het diep was. Esta pelota ? Waarop ik wat spaans terug babbelde. Hij bleek niet geweldig te kunnen zwemmen, dus voorzichtig tastte hij de vloer af. Een ander, die een beetje engels sprak, bood me een biertje aan, waarna ik, totdat ik echt moest rennen voor de laatste collectivo, met ze heb zitten praten, rappen en zingen.

Nou ja, het zingen deed het kleine meisje, een soort loïs. Al na vijf minuten barstte ze los met een nummer van Nirvana en voor ik het wist zat ik in het nederlands te rappen en vielen de monden open van verbazing. Dat kenden ze niet in Tabasco.

Ze vroeg of ik ‘Sarcasmo’, sprak, wat de voertaal van Tabasco bleek te zijn. Laat ik nu thuis door mijn mams ook sarcastich opgevoed zijn. Zij leerden mij ‘ cenotes ! ‘, waar we op dat moment in aan het zwemmen waren, maar wat met een ‘s’ geschreven tieten betekend, wat ze dan ook lachend naar een bos hout, bovenop de waterval riepen. ‘ Cenotes ! ‘
Ik heb ze het leidsche ‘ Lekker bekkie ! ‘, geleerd, omdat dat zo lekker wegbekt. Mijn traveldip was ineens weg, en ik vroeg me daadwerkelijk af of ik niet heel toevallig toch een klein beetje mexicaans bloed heb. (Ma?)