MadZiekoCity
Ik kwam, in het donker, terwijl ik ontdekte dat ik de hele dag al met mijn t-shirt binnenstebuiten liep, aanvliegen bij de grootste stad ter wereld. Mexico-City. Overal waar ik buiten keek zag ik duizelingwekkend veel lichtjes en bedrijvigheid. Het vliegtuig boog af naar links en doorging een paar harde turbulente luchtverzakkingen. Alsof we hier, hoog boven in de lucht, de energie van de stad al konden voelen.
lk kocht, zoals in de reisgids aangeraden werd, binnen bij de bagageband alvast mijn taxi ticket naar mijn hostel. Na lang op mijn maps gekeken te hebben reed de, nu al verdwaalde, chauffeur, met mijn telefoon nog in z’n handen, het drukke verkeer in. Als je eenmaal op de doorgaande ader zit is het wel te doen, maar iedereen moet zich er eerst even één voor één tussendoor weten te schieten. Deze stad is dus niet alleen groot, maar elke vierkante meter lijkt hier ook benut te worden. Zeer efficïent dus allemaal.
Ik ging op voor mijn ‘Big-city Dorm-C Diploma’, in het best ge-rate hostel op hostelworld: Hostel suites DF. Binnen vijf minuten was ik daar vrienden met een kroatische graffiti schrijver uit Miami, waarma ik, met mijn lege maag, de stad betrad. Ik maakte direct weer rechtsomkeerd om me, tegen mijn zin in, weer om te kleden, toen de kou langs mijn shirtje en mijn korte broek schuurde, om vervolgens via mijn open sandalen weer te verdwijnen. Ik bleek de enige in ‘beachwear’ en werd dan ook stand te pede door de eerste de beste voorbijganger lachend aangekeken. Een beetje dat gevoel dat je normaal helemaal op het einde op schiphol hebt pas.
Terwijl ik het immense vierbaans kruispunt overstak, voelde ik me ineens héél erg klein. Het kruispunt was groter dan het museumplein in Amsterdam en daarop hadden ze de maat van de gebouwen er omheen blijkbaar ook afgestemd. Ik wist eigenlijk ook helemaal niet goed of ik me nu wel in een veilig stuk van de stad bevond en waar ik nu wel of niet moest komen om deze tijd, en wist tevens niet of ik nu wel of niet mijn camera mee had moeten nemen. Als je een stad nog niet in het licht gezien hebt, is het allemaal maar moeilijk te beoordelen.
Ik besloot mijn wandeling aan het einde van mijn ongemakkelijke diagonale gang over het kruispuntplein af te sluiten met een maaltijd bij de grote locale fastfood-tent aldaar. Dit zijn overal ter wereld een soort neutrale zones, zoals een ambassade dat ook is, en wie weet kwam het ook wel gewoon door mijn lege maag, dat ik me niet op m’n gemak voelde.
Het gevoel ging echter door het eten niet weg, dus liep ik maar weer tussen de doorlopend zwaaiende zwaailichten, de van vier kanten aanstromende dikke rijen auto’s, de overhangende megalomane gebouwen en de schimmige voorbijgangers, terug naar mijn hostel. Onrustig mezelf afvragend wat me bezielde, liet ik mezelf in een dito slaap sukkelen.
Ik droomde dat ik weer naar buiten liep en ineens op een soort stadswand terecht gekomen was. Ik gleed uit en viel richting de afgrond. Ik kon me nog maar net vastpakken aan een stompe uitstulping, waaraan ik me ternauwernood weer op het bouwwerk hees. Het was overduidelijk dat ik daar niet thuishoorde. Ik was een makkelijke prooi, die weg van de vertrouwde kudde was geraakt, dat was voor iedereen te zien. Er kwamen direct wat mensen op me afgesneld, om alles wat ik bij me had afhandig te maken. Paniekerig zette ik het op een lopen, terug naar mijn hostel, waar ik nog maar net op tijd aan kwam en de deur tussen ons dicht trok, waarna ik mezelf wederom in een onrustige slaap liet zakken.
Later toen ik weer wakker werd begreep ik het ineens. Zo rond mijn veertiende ben ik op mijn eerste uitstapje naar Amsterdam geslagen en vervolgens beroofd van mijn kleine cameraatje, mijn spuitbusjes en mijn zakgeld, waarna ik door een groep van zeker twintig grote gasten, allemaal rond de twintig en ouder, zeker anderhalf uur, onder begreiging van een mes en tai kwando, ondergronds vastgehouden ben. Uiteindelijk werden we door een deur geleid, waarbij ik dacht dat dat dan al het einde van mijn prille leven was, maar waardoor we uitkwamen op een helsverlicht perron van de Amsterdamse metro, en vanwaar we zonder geld of kaartje terug naar het kleine Leiden moesten reizen. Jaren daarna ben ik nog altijd bang geweest in grote steden, al laat je je als jongen niet kennen, totdat ik die angst rond mijn achttiende overwonnen dacht te hebben, en er alleen nog een overdreven oplettendheid was overgebleven, maar er is blijkbaar altijd wat van blijven sluimeren.
Het werd buiten alweer licht. Ik kon de dikke loeiende sirenes inmiddels ook weer waarderen . . . tijd om maar eens te gaan ontbijten en op steet-art jacht de stad te gaan verkennen. . .
Het is makkelijk verdwalen hier. Ook omdat maps niet helemaal kon peilen welke kant ik nou precies op liep, wat misschien te maken kon hebben met de hoogte van tweeëntwintighonderd meter, waarop Mexico stad zich bevind. Daarentegen, zelfs als je hier goed loopt verdwaal je nog steeds, zo groot is de stad. Gelukkig bleek echter hier ook gewoon de wet van de straat te gelden:
‘ Als je maar lang genoeg doorloopt, kom je vanzelf in de slechte buurt, met de beste street-art. ‘
Ik hoorde dat echter pas weer in het metro station, van een behulpzame local, dat het hier niet ‘particularly safe to walk around’ was. Ik was natuurlijk weer eens precies de verkeerde kant opgelopen en was in Guerrero terecht gekomen. Inderdaad de gevaarlijke buurt waar men op doelt als men het over gevaarlijke buurten in Mexico stad heeft, even buiten de sloppen om gesproken. Ik zelf vond het er eigenlijk wel plezierig, de tijd dat ik daar rondgelopen had, om vanuit de hondenuitlaatstrook, aangezien de busbaan te gevaarlijk leek, de immense muurschilderingen op de digitale plaat te kunnen slingeren. Woongebouwen van vier verdiepingen, top to bottom bespoten, waarvan ééntje van een man met een grote steen in zijn handen, met daarop een datum gegraveerd: 19 september, 1985, de dag van de grote aardbeving, die in deze wijk de meeste impact had gehad en een hoop slachtoffers had geëist. Trauma-drawing.
Mijn techniek om er op reis altijd uit te zien alsof je weet waar je heen gaat werkt hier dus blijkbaar niet, anders had deze local me nooit aangesproken, terwijl ik hier zo voor de grote subway-stelsel-kaart stond.
‘ Where do you want to go? ‘
‘ Well, I’m trying to figure out where I am now, and also where I want to go. ‘
‘ Ah, that’s good! A blank! ‘
Hij maakte me wat wegwijs in het ingewikkelde stelsel van metrolijnen, waarna ik me heel wat gemakkelijker door de stad kon gaan verplaatsen, want je loopt je hier anders de blubber. Je koopt voor een paar duppies een kaartje, waarmee je eenmaal binnen de poortjes heel mexico stad door kan crossen, totdat je de poortjes weer verlaat.
De veilige wijk echter, die hij me aanraadde, vond ik te saai, dus ben ik maar naar de grootste markt van Midden- en Zuid Amerika gegaan, die me vanuit het koude Nederland getipt was. Dat heb ik geweten ook. Gelijk uit de poortjes van de metro kwam ik tussen de smalle drukke gangetjes van de chaotische markt terecht, zonder dat ik ook maar de kans kreeg om naar buiten te kijken waar ik nu eigenlijk beland was. Een soort hoog catherijnen, maar dan oneindig groot en oneindig opéén gepakt. Een mierenhoop van roze kinderkleertjes, avocado’s, grote bakplaten, gaspitten, eettentjes, speelhalletjes, noten, pepers, taco’s, schoenen, vlees, vis, tippelende chica’s en smartphones . . . en dat alles door elkaar heen, en aangelengd met vrolijke muziek, overstuurd aanprijzend repeterend geroep, en diverse indringende geuren, waarvan sommige er al heel lang moesten hebben gehangen . . .
Na een uurtje bukkend onder de laaghangende verkoopwaar doorgelopen te hebben, vroeg ik me af of er hier eigenlijk wel een buiten was, of dat ik in een parrallel mercado universum terecht gekomen was. Het eerste bleek gelukkig het geval. Echter kwam ik er toen ook achter dat ik de daadwerkelijke markt nog niet eens bereikt had. Het enige dat ze hier niet leken te hebben was een terrasje om even met een cervesa de kuiten te strekken . . . dat hebben dan ze weer alleen in de saaie buurt . . . en gringo’s, die waren hier ook niet . . . nou, ééntje dan.
Eenmaal weer in de ‘goede’ buurten, want je wilt wel alles gezien hebben, La Condesa en Roma, stonden er ‘gelukkig’ weer policias met uzzi’s en ander zwaar materieel voor de veiligheid voor de winkels, waar Chanel en aanverwanten openlijk verkocht werden. Waarom er hier nu wél beveiligd moest worden en op Mercado Merced niet, met zijn duizenden bezoekers, werd me niet helemaal duidelijk, maar ik geloof dat ik me als enige gringo op de grote markt veiliger voelde, dan tussen deze zwaarbewapende beveiligers en rijke touristen . . . er hoeft er maar één een slechte dag te hebben . . .
Mijn tweede stadsdag zat ik er goed in. Ik wist een beetje de verschillende wijken voor mijn verscheidene behoeftes te vinden, en liet me met de metro van hot naar her schieten. Koffie in de ene wijk, streetfood in de ander, met als grote doel: De chipotle peper. Zóveel musea die gratis open zijn op zondag, maar ik vind het het lekkerst om met een vaag doel de stad door te gaan, dan kom je op de gekste plekken. Stickers plakken en chipotle peper zoeken dus. Uiteindelijk vond ik hem toevallig in de vorm van een salsa, bij een taquilles gerecht, toen ik het maar opgegeven had, en gewoon ergens neergeploft was. Het is dus blijkbaar niet iets dat op de kaart staat, maar iets dat je er naast krijgt . . . toch wel weer de hele stad gezien.
‘s avonds toch maar eens een klein kroegje in gegaan, in de toch niet zo saaie La Condesa buurt, alwaar een heuse kok, met dito hoge muts, een speciale locale taco voor me klaar maakte, waar ik bij doorvraag een complete gefrituurde peper naast kreeg, om af en toe tijdens het eten een hapje van te nemen, omdat de salsa te slap was, aldus deze heet bepeperde gringo. Voldaan liep ik hierna tussen de zwaailichten, die de policia hier standaard aan heeft, door mijn eigen stad, terug naar de metro, om me weer veilig naar mijn hostel te zappen. Ik had hiermee voor de tweede dag op rij de dubbele gouden medaille van mijn stappenteller gewonnen. Drieeëntwintigduizend stappen per dag, wat zo’n zeventien kilomer vertegenwoordigd . . . en twee pakjes sigaretten door de smog, die door de hoogte en de ligging constant in de stad hangt en dat voel je in je luchtwegen . . .
De volgende morgen vroeg op, om de maandagmorgenspits in de metro mee te maken. Die viel nog best mee, op deze rustigste dag om Teotihuacan te bezoeken. De naam waar ik tot nu toe het trotst op ben dat ik hem kan spellen en uitspreken. Op eigen houtje dus. Ik had al een workout uit een travelblog gescreenshot op mijn telefoon, dus wist precies waar ik, zonder ontbijt, moest zijn voor mijn busticket, om er vóór de touristenbussen te arriveren. Metrostation Autobus Norte, en in de terminal helemaal naar links. Eazy peazy.
Eenmaal op de site liep ik direct helemaal door naar achter, om onderweg snel even alle, nu nog lege plaatjes, te kunnen schieten, om vervolgens nog een enigzins rustig meditatiemoment op de pyramide van de maan te hebben. Dat bleek nog best lastig te zijn. Niet om er te komen, maar wel om de schaarse, toch luid uitleggende, gidsen en touristen te negeren, maar dat ligt natuurlijk aan mij, dat snap ik ook wel. Tien jaar terug liep ik ook zo op de Maccu Piccu, en erger, maar nu kan ik niet meer begrijpen dat mensen zo lopen te joelen op zo’n plek, met selfiestiscks, en erger, waardoor de hele plek overstemd wordt en het alleen nog visueel te genieten valt,wat overigens ruim voldoende is, aangezien het een bizarre uitgestrekte plek is. De laan der doden. Beneden werden de bussen touristen inmiddels leeggelaten, dus ben ik de pyramide van de zon maar beklommen. Aangezien zo’n negentig procent de top toch niet bereikt, was dit nog de rustigste plek uiteindelijk. Grote kans dat de Azteken dit zelf ook om die reden zo gebouwd hebben.
Na mezelf voor de laatste keer met streetfood volgepropt te hebben, nam ik de metro terug naar mijn hostel. Dat wil zeggen: Bij de eerste halte heb ik eerst al filmend twee metro’s voorbij laten gaan. Die zaten zo vol dat, van de tweehonderd mensen op het perron, er maar twee per dichtschuivende deur bijgepropt konden worden. Na zes keer schuiven konden de deuren eindelijk dicht. Het was een wonder dat de laatst gepropten vrijwel alle ledematen nog hadden. Ik besloot de metro de andere kant op te nemen, dat is het voordeel van vakantie, en kwam zo met een grote gratis omweg, via iets rustigere metrostellen, weer compleet gaar en voldaan terug bij mijn hostel, om me op te maken voor de nachtbus naar Oaxaca: ‘Het echte Mexico’ (alsdus de mexicanen)